Kun je gelukkig leven wanneer je honger hebt en platzak bent? De individuele ondergrens voor geluk bespraken we afgelopen woensdag tijdens het Tilburgs filosofisch gesprek. Hoogleraar Ingrid Robeyns verrast in haar boek Limitarisme met de vraag of er een bovengrens aan rijkdom zou moeten zijn. Volgens haar maakt extreme rijkdom niet extreem gelukkig en en zal een wereld zonder superrijke mensen een betere en meer rechtvaardige wereld zijn.
Door de gedegen argumentatiestructuur met expliciete denkstappen, zoals ‘uitgaande van’, ‘aannemende dit’, ‘op basis van’, ‘komen we voorlopig tot conclusie dat’, ‘nu volgen drie mogelijke tegenargumenten’, is het snel duidelijk dat het boek door een filosoof geschreven is. Het is dan ook niet verrassend dat het is voorgedragen voor de Socratesbeker van 2024.
Liberale benadering
Tegelijkertijd is het boek een vurig betoog voor overheidsingrijpen inzake het aftoppen van salarissen, het stoppen van belastingontwijking, het herinrichten van wetten en onderwijs ter verbetering van sociale mobiliteit, inkomen naar werk en een scheiding der economische machten. Deze vurigheid en passie lijken me overigens een vereiste om dit boek te schrijven, omdat te verwachten is dat de genoemde voorstellen felle discussies zullen oproepen in het publieke debat. Robeyns anticipeert in haar boek daar al deels op. Zo behandelt zij mogelijke verwijten van afgunst en komen in ieder hoofdstuk tegenargumenten aan de orde. Een van die tegenargumenten is dat limitarisme verkapt communisme zou zijn.
Limitarisme is echter nadrukkelijk een liberale benadering waarin ondernemerschap wordt beloond en gerechtvaardigde ongelijkheid wordt geaccepteerd. Ook zijn marktwerking en particulier eigendom onderdeel van de benadering. Wat limitarisme wel doet, is het limiteren van extreme en ongerechtvaardigde ongelijkheid aan de bovenkant. Om dit te bereiken, wil Robeyns op kritische wijze de structuren die extreme vermogensconcentratie mogelijk maken, herinrichten. In sommige opzichten is limitarisme meer in lijn met de oorspronkelijke liberale visie dan met de neoliberale uitwassen daarvan.
Superrijken
Robeyns maakt ons met haar betoog bewust van de onvrijheid die in onze klassenmaatschappij zit, waarin systemisch de armere burgers gecontroleerd en vernederd worden, terwijl de rijkere burgers ontzien worden. Denk hierbij aan de toeslagenaffaire versus relatief lage boetes voor criminele verrijking. Net zo liberaal zijn de denkbeelden over positieve vrijheid van het individu door bijvoorbeeld de mogelijkheden voor erven te beperken en inspraak te vergroten. Het boek betoogt een rechtvaardigere verdeling van kapitaal, en daarmee macht, als middel tot het doel van een rechtvaardige en vooral menswaardige mondiale samenleving.
Is limitarisme nu een vrijblijvende denkexercitie of is het implementeerbaar? Robeyns noemt limitarisme een regulatief ideaal dat richtinggevend zou moeten zijn bij het (her)inrichten van de mondiale economie. Helaas boezemde mij het frequente gebruik van ‘zou moeten’ niet veel vertrouwen in. Ik verwacht dat de personen die instemmend knikken, niet de personen zijn die dit ideaal ook gaan implementeren. Al was ik aangenaam verrast door de superrijken die al initiatieven hebben genomen om hun eigen geld rechtvaardiger te verdelen. Dit maakt het aannemelijker dat superrijken op basis van eigen morele keuzes een bovengrens van een persoonlijk maximum kunnen accepteren. De andere bovengrens die Robeyns stelt, een politiek maximum dat we als samenleving acceptabel vinden, vraagt maatschappelijk debat en gericht activisme.
De weg vooruit
In hoofdstuk tien wordt ‘de weg vooruit’ beschreven. De eerste stap is een groeiende bewustwording van de ontwrichtende invloed van superrijken. Het klinkt als een open deur dat 99 procent van de wereldbevolking uit ‘veel mensen’ bestaat, maar tegelijkertijd is dit essentieel. De 99 procent fragmenteert door het uit elkaar spelen van lager en hoger opgeleiden, het voeden van vooroordelen over medeburgers, het ontmantelen van inspraak en het blokkeren van vakbondslidmaatschap. Helaas beheersen de superrijken de (politieke) macht over informatieverstrekking en economische systemen. Kreten als ‘trickle down’, ‘there is no alternative’ en ‘van krantenjongen tot miljonair’ zijn afleidingsmanoeuvres. Alleen met onderlinge solidariteit, vastberaden kritiek en actieve participatie kan de 99 procent tegen deze macht ingaan.
Mij heeft het boek geïnspireerd om weer actief lid te worden van een vakbond en een politieke partij, en om de medezeggenschap op mijn werk kritischer te volgen. Hiervoor onderzoek ik mijn vooroordelen over zinloosheid van mijn individuele acties en zal ik mijn weerzin tegen stroperigheid overwinnen. Zelfs al weet ik dat dit mij tijd, energie en geld gaat kosten. Wat het boek duidelijk maakt, is dat activisme voor de implementatie van regulatieve idealen de moeite waard is. Apathie leidt tot een onrechtvaardige technocratische wereld waarin ik niet op een menswaardige manier kan samenleven.
Marion Smit studeert sinds 2021 bij de HTF. Ze is vooral geïnteresseerd in filosofische werkvormen, organisatiefilosofie en praktische ethiek. In Tilburg leidt ze een filosofische gespreksgroep als stage. Daarnaast werkt ze bij de HvA als onderzoeker naar onafhankelijk intern toezicht. Haar huis is goed geïsoleerd met stapels gelezen en te lezen boeken, maar het liefst leest ze haar eigen boeken. Helaas moet ze die nog schrijven. Ter compensatie redigeert ze andermens schrijfwerk.