Ieder gesprek is in potentie een filosofisch gesprek. Eén scherpe vraag of kritische opmerking en je kunt de diepte in. Niet elke situatie leent zich daar natuurlijk voor. Als je de weg vraagt of een examen doet, heeft een onderzoek naar hoe je kunt denken over iets als ‘de goede weg’ of ‘slagen’, geen prioriteit. Tijd is een belangrijke voorwaarde voor een filosofisch gesprek, want filosoferen is vertragen: je samen ophouden bij een begrip dat om opheldering vraagt.
Een filosofisch gesprek voeren gebeurt niet naar aanleiding van elke vraag of opmerking, maar wie oprecht nieuwsgierig is naar gedachten van een ander, maakt een goede kans. Je zou kunnen zeggen dat gesprekken waarin je de tijd neemt om een ander te begrijpen, eigenlijk alleen daarom al filosofisch van aard zijn.
Vechtkunst
Wil je met leerlingen of collega’s op school filosoferen, dan doe je er goed aan om ervoor te zorgen dat ze zin hebben om op de rem te trappen. Kies daarom een vraag die hen echt uitdaagt. Vraag naar wat ze bezig houdt of bedenk zelf een prikkelende vraag. Het hoeft zeker geen vraag uit de academische filosofie te zijn of een ingewikkeld gedachte-experiment zoals het Trolley-probleem. Je kunt over alles samen oefenen met denken. Ook over ‘genocide door Israël’ of ‘van de rivier tot de zee’? Dat kan zeker, mits de groep bereid is het gesprek te voeren. Als gespreksbegeleider schep je daar de goede voorwaarden voor. Een gesprek waarbij deelnemers hun gedachten uiten en onderzoeken, vraagt om het respecteren van ieders poging hiertoe. Iedereen moet begrijpen dat het gaat om wat er gezegd wordt, niet om wie het zegt. Vergelijk het met vechtkunst. Voor de training trekken karateka’s hun dagelijkse kleding, waarmee ze zich in de maatschappij van elkaar onderscheiden, uit en trekken ze allemaal hetzelfde pak aan, zodat ze zich kunnen focussen op de training.
Frisse blik
Wat er gezegd wordt, is onderwerp van een serieus denkonderzoek. Vraag deelnemers daarom hun mening te onderbouwen met een reden of een argument. Daarmee laten ze zien hoe ze erover denken. Andere deelnemers krijgen bovendien de kans zich te verplaatsen in de denkwijze van een ander. Verleid ze tot doorvragen of kritiek geven, test vervolgens of de redenering klopt. Samen de dingen van verschillende kanten bekijken, kan leiden tot een frisse blik op zaken waarbij ze misschien nooit stilstaan.
Is iemand een schop geven een aanval of een verdediging? |
Een (gevoelig) onderwerp kun je omvormen tot een vraag waarover je samen kunt nadenken. Mag je alles doen om je te verdedigen? Is iemand een schop geven een aanval of een verdediging? Verdedig je je tegen virussen als je een kiwi eet? Hoe zit dat dan als je liever chips eet? Een andere kwestie, die je niet zomaar even aan een groep voorstelt: verslaving aan mobieltjes. Een onderwerp als oncontroleerbare afhankelijkheid is zware kost. Om niet meteen je buik vol te hebben van het gesprek, kun je beter voor een lichtere aanpak kiezen. Bijvoorbeeld: Win je liever van Beyoncé (of een andere grootheid die iedereen kent) dan van jezelf? Kun je van jezelf verliezen? Wat zou je het liefst nu meteen afschaffen en hoe zou dat zijn?
Koppijn
Als een gesprek met een groep nodig is, maar het onderwerp ligt te gevoelig om meteen tot de kern door te dringen, zet dan een werkvorm in om concepten als ‘afhankelijkheid’, ‘eenzaamheid’ of ‘groepsdruk’ open te breken. Schrijf bijvoorbeeld de woorden ‘moeten’ en ‘willen’ op een bord. Vraag de deelnemers handelingen te plaatsen op de lijn tussen ‘moeten’ en ‘willen’. Je kunt zo een gesprek beginnen over de vraag wanneer je iets moet en wanneer je iets wilt, over zaken die nodig zijn en zaken die noodzakelijk zijn. Zo open je concepten als ‘willen’ en ‘moeten’, en ontstaat er ruimte om opnieuw te denken over gedachten, gedrag, relaties of dingen.
Als begeleider breng je de nodige vertraging in het gesprek aan: een manier van bij-de-les-houden die in dienst staat van het denken door de deelnemers. Je stelt vragen ter verheldering, zoals: “Wat bedoel je precies met: ‘Als ik een duw geef, verdedig ik mezelf’?” Je vraagt om een voorbeeld: “Kun je een voorbeeld geven wanneer een mobiel noodzakelijk is?” Of je werpt een tegenstelling op om het denken op gang te brengen: “Heeft een baby ook een mobieltje nodig?”
Te lang blijven doorzagen, leidt echter tot zaagsel en stof. Houd het levendig door samen te bouwen, te schuiven, weg te halen en soms weer helemaal opnieuw te beginnen. Is de verwarring compleet en roept iemand: “Nou begrijp ik er niks meer van! Ik heb koppijn.”? Dan is dat een mooi moment om te stoppen: het denken is aangewakkerd!
Paulien heeft Wijsbegeerte aan de UvA gestudeerd is leerkracht in het basisonderwijs. Ze filosofeert met kinderen, jongeren, ouders en senioren en deed de Beroepsopleiding Filosoferen met Kinderen en Jongeren op de ISVW. Sinds 2018 is zij actief bestuurslid van het platform voor kinderfilosofie, Centrum Kinderfilosofie Nederland. Bij de HTF is Paulien docent binnen de vakgroep Onderwijs.