Wat is het gangbare beeld van een filosoof ? Volgens mij nog steeds dat van een abstracte diepdenker, die zich op onnavolgbare wijze wentelt in allerlei theoretische gedachten, ver verwijderd van de dagelijkse realiteit. Als je pech hebt, kom je op een partijtje naast hem te zitten en begint hij je die gedachten ook nog eens uit te leggen, in lange, moeilijk te volgen betogen. Filosofen hebben het imago stoffige witte mannen te zijn die te veel praten over onbegrijpelijke dingen.
Er zijn maar weinig filosofen die een actieve rol spelen in het publieke domein.
Waar bestaat zo’n filosofische praktijk uit? Wat doen filosofen feitelijk, als ze de markt opgaan? Degenen die ik ken, die als filosoof buiten de academie werken, houden zich bezig met:
Daarnaast werken filosofen als docent in het voortgezet onderwijs, of met kinderfilosofie (beide bloeiende takken van sport), en natuurlijk in allerlei niet specifiek filosofische beroepen (journalistiek, uitgeverij, HRM). Er zijn wel denktanks van politieke partijen, bijvoorbeeld de WRR, die gebruik maken van filosofen. En sommige individuele filosofen bemoeien zich met het publieke debat, maar dat is lang niet voor iedereen weggelegd. Al met al een teleurstellende oogst. Geen wonder dat het beeld van de filosoof niet echt verandert, ondanks de aandacht ervoor in Filosofie Magazine, de Nacht van de Filosofie, het filosofisch elftal in Trouw, etc.
Er zijn meer oorzaken waardoor het ouderwetse beeld van de filosoof in stand blijft. Een van de problemen, ook aan de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie, is het onvermogen de specifieke expertise van de praktische filosoof te omschrijven in termen van concrete diensten of vaardigheden, waar een opdrachtgever een voorstelling van kan maken en behoefte aan zou kunnen hebben: een helder afgebakende vorm van dienstverlening. Leerdoelen worden alleen omschreven in termen van algemene, complexe vaardigheden, zoals conceptueel denken, normatief denken, kritisch denken, en niet of nauwelijks in termen van zelfstandige producten of diensten, zoals argumentatieanalyse, moreel beraad, socratisch gesprek, ideeontwikkeling, design
thinking, story telling. De gedachte lijkt te zijn dat als je maar voldoende op de hoogte bent van Nietzsche en Foucault, of Heidegger en Arendt, je vanzelf complexe vaardigheden verwerft die zijn in te zetten in maatschappij en organisaties. Dat is niet zo, laat staan dat er op die manier vraag naar ontstaat.
Er zal naast de aanbodgerichte filosofie een daadwerkelijk vraaggerichte filosofie moeten komen.
Maar het grootste probleem is in mijn ogen de heersende opvatting van wat filosofie is en wat de praktijk ervan zou moeten inhouden. Die is namelijk aanbodgericht in plaats van vraaggericht, kennisgericht in plaats van expertisegericht, en inhoudsgericht in plaats van procesgericht. In een recensie van Marli Huijers boek Leve de publieksfilosofie schreef Frans Jacobs (oud-hoogleraar ethiek):
“Publieksfilosofie is in haar omschrijving vooral een aanbodgerichte bezigheid. Er zijn mensen die mooie en wijze dingen hebben opgetekend uit de mond van Kant of Arendt en ze vinden het de moeite waard om die rijkdom aan het Nederlandse volk mee te delen. (...) Dus bieden ze hun diensten aan het publiek aan. Dat is toch een heel verschil met publieksfilosofen als indertijd Socrates of in de vorige eeuw Sartre, die vanuit hun expertise iets konden uitrichten in maatschappelijke debatten.”
Voor een werkelijk vruchtbare publieksfilosofie is volgens hem iets heel anders nodig: “Wat voor vragen leven er in de maatschappij dat juist filosofie aan het beantwoorden ervan een zinnige bijdrage kan leveren? Dat zou een vraaggerichte filosofie opleveren.”
Jacobs is sceptisch:
“Of daarvoor zoveel emplooi is als Huijer en de haren het doen voorkomen, weet ik niet.”
Ik weet dat wel. Ik weet dat er grote behoefte aan is. Maar dan zal er naast de aanbodgerichte filosofie een daadwerkelijk vraaggerichte filosofie moeten komen, één die in staat is deze behoefte op te roepen en eraan tegemoet te komen. Op dat punt zijn we nog lang niet.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de taakopvatting van de Denkers des Vaderlands. Filosofie Magazine legde vorig jaar aan alle Denkers des Vaderlands de vraag voor: Wat is de taak van de publieksfilosoof? De meesten beschouwen het als hun primaire taak filosofie toegankelijk te maken voor een breed publiek. Alsof het om een soort kunsteducatie gaat: kunst is te moeilijk voor gewone mensen, maar je kunt haar wel uitleggen of er iets interessants over zeggen. De antwoorden van de Denkers kwamen erop neer dat de taak van de filosofie is: » “om steeds een kritische houding aan te nemen jegens de dominante vorm van denken,” aldus Marli Huijer.
Wat opvalt, is dat de heersende visie (behalve deels bij Gude en Roovers) die van de aanbodgerichte filosofie is, niet de vraaggerichte. De specifieke expertise van de filosoof wordt gezien als het uitdragen van een opvatting, een inhoud, in plaats van iets teweegbrengen, een proces (zoals: een argumentatieanalyse maken, tot een moreel verantwoorde keuze komen, een onderbouwde visie ontwikkelen), laat staan anderen helpen zelf een kwestie te doordenken. Bij geen van de Denkers des Vaderlands ligt de nadruk op vragen uit de markt, de expertise om daaraan tegemoet te komen, en het proces dat daarvoor nodig is. Dat is waar de schoen wringt. Hun voornaamste punt van zorg is of de popularisering van filosofie wel op de juiste manier gebeurt. René ten Bos vindt: “We moeten kennis toegankelijk maken, zonder het te vereenvoudigen.” Ook Achterhuis, Roovers en Huijer vinden dat. Achterhuis zegt: “We moeten ons best doen om in staat te zijn het uit te leggen aan niet-filosofen. De stof is simpelweg te belangrijk om dat niet te doen.” Dat houdt het beeld in stand van de filosoof die anderen moet uitleggen hoe het zit.
Er is geen centrale instelling waar overheid, organisaties of burgers deskundige hulp kunnen krijgen bij het inrichten van een complex denkproces.
Ik heb zelf enkele jaren geleden geprobeerd, samen met Kees Kraaijeveld van de Argumentenfabriek, een groep praktische filosofen bijeen te brengen om in Nederland de ‘denkindustrie’: de beroepsgroep van filosofen op de markt, beter op de kaart te zetten. Ons plan was een zogenaamd ‘Denkhuis’ op te richten. Als we de stammenoorlogen die binnen ons werkveld woedden, konden overstijgen en het beschikbare arsenaal aan praktijkbeoefenaars en gereedschappen bijeen zouden brengen in een instituut waar groepen uit de samenleving een beroep op kunnen doen, zou dat niet alleen voor onszelf werk opleveren, maar ook goed zijn voor de kwaliteit van het publieke debat en de rol van reflectie in de cultuur.
Concrete aanleiding voor dit initiatief was dat specialisten in de denkindustrie, die zich richten op het begeleiden van denkwerk, niet als aparte beroepsgroep worden gezien. De waarde van helder denkwerk voor het oplossen van reële problemen wordt helaas onvoldoende onderkend. Hierdoor is het vaak lastig om bij organisaties budget te vinden voor het verlenen van denkbegeleiding - het valt immers niet onder een reguliere begrotingspost zoals ‘ICTdienstverlening’ of ‘strategy consulting’. Zelf liepen we regelmatig tegen dat probleem aan.
Er zijn natuurlijk allerlei instituten die een of meer onderdelen van dit denkwerk in hun pakket hebben, zoals NCD, denktanks, NSOB, de Baak etc. Maar er was toen en er is nog steeds geen centrale instelling, een Denkhuis, waar overheid, organisaties of burgers een beroep op kunnen doen om deskundige hulp te krijgen bij het inrichten van een complex denkproces. (Terzijde: ik denk dat de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie die functie zou moeten ambiëren.) In de uitnodiging schreven we: “In onze ogen is er op veel plaatsen grote behoefte aan juist zo’n instituut, dat specialistische kennis van argumentatie- en ideeënontwikkeling bezit, gekoppeld aan ervaring in hoe je onderzoeksprocessen in de praktijk vormgeeft.” Bij de oprichtingsbijeenkomst van het Denkhuis waren 35 mensen uit ons eigen netwerk aanwezig. Kees Kraaijeveld startte het gesprek op met behulp van de methodiek van de Argumentenfabriek. Maar we waren nog geen half uur bezig toen de in de filosofie gebruikelijke problemen zich voordeden: Was dit wel de goede methode? Moesten we niet eerst nadenken over wat filosofie eigenlijk was en hoe je dat op de markt moest brengen? Wanneer is een aanpak eigenlijk gelegitimeerd? Enkele fundamentalisten waren niet bereid of in staat boven hun eigen principiële gelijk uit te stijgen. Er ontstond een conflict. Om een lang verhaal kort te maken, in één middag werd het initiatief om zeep gebracht door theoretisch gekrakeel over wat filosofie is of moet zijn. Ik was boos en teleurgesteld.
Dezelfde situatie had ik al eens eerder meegemaakt. In de jaren tachtig was filosofie experimenteel een eindexamenvak op de middelbare school. Er waren nog geen duidelijk omschreven leerdoelen, geen lesmateriaal, geen curriculumopbouw. En er waren maar vier dagscholen en zeven avondscholen die het vak aanboden op examenniveau. De leden van de experimentele eindexamencommissie waren van mening dat filosofie zo’n fundamenteel bijzonder vak was, dat je de inhoud ervan nu eenmaal niet kon vertalen in platte eindtermen. Dat is uiteindelijk toch gebeurd, en met groot succes. Toen wisten de deelnemers de heersende stammenoorlogen wél te overwinnen. Ik schreef samen met Hans Wessels van het Cito een rapport over eindtermen, curriculuminvulling, articulatie van het vak. Hij en Humberto Schwab van het Montessori Lyceum Amsterdam kregen vervolgens steun van Tineke Netelenbos, de toenmalige minister van onderwijs. Er werd een heel traject opgetuigd om docenten die filosofie op eindexamenniveau wilden geven, bij te scholen in filosofie en didactiek. Inmiddels zijn er duidelijke eindtermen, verdeeld over Vaardigheden, Centrale begrippen en Toonaangevende visies. En er zijn honderden scholen die filosofie als eindexamenvak hebben. De wil om verandering teweeg te brengen, een duidelijk beroepsprofiel en een centraal georganiseerde scholing hebben de situatie in het onderwijs radicaal gewijzigd.
Er is in mijn ogen grote behoefte aan professionals die de rol van Socrates kunnen spelen.
Wat is er nodig om de denkindustrie op de kaart te zetten en filosofie als ambacht de plek te geven die zij verdient in het publieke domein? Allereerst is dat praktijkvorming: er zijn filosofen nodig die daadwerkelijk de markt op gaan en concrete toepassingsmogelijkheden voor filosofie zoeken. En wel door aan te sluiten bij de markt: bij de behoeften van organisaties en bedrijven. Dat wil zeggen: door vraaggericht te werken. En door met de eigen expertise specifiek filosofische kwesties aan te pakken: argumentatieanalyse, visie- en ideeënontwikkeling, verdieping, reflectie en dialoog.
Vervolgens is articulatie en onderlinge uitwisseling van expertise van belang. Duidelijk moet worden wat toegepaste filosofie inhoudt en wat er in onze filosofische ‘gereedschapskist’ zit. Bovendien moet dit instrumentarium met elkaar getoetst worden (zoals in een op te richten ‘expertisecentrum’ van de HTF). Maar ook is een commerciële, op toepassing gerichte houding vereist, inclusief overleg over wat de markt vraagt en hoe je daar op kunt inspelen, alsmede de ontwikkeling van standaarden van kwaliteit: welke vaardigheden zet je waar in? op welke manier en met welk doel? hoe evalueer je het resultaat? wie huur
je in bij je eigen werk? waar moet iemand aan voldoen om zelfstandig klussen uit te voeren? Enzovoort.
Alleen als het lukt de hierboven genoemde voorwaarden te realiseren, zal het imago van de filosoof veranderen. Dan zal er een daadwerkelijk toegepaste filosofie komen, als zelfstandige professionele discipline. Dan hoef je ook niet meer bang te zijn op een partijtje naast een filosoof terecht te komen en in allerlei vage abstracties gemangeld te worden - het zijn alleen amateurs die dat doen. Afgelopen juli heb ik samen met Jan Ewout Ruiter en Luuk Stegmann het boek Hoog
spel - Filosoferen in de praktijk gepubliceerd (ISVW Uitgevers 2022). Daarin hebben we een nieuwe poging gedaan om wat er aan denkindustrie in Nederland bestaat, zichtbaar te maken. Meer dan 65 auteurs beschrijven in 85 praktijkwijzers hun specifieke filosofische expertises, voorzien van gedetailleerde stappenplannen om die zelf te uit kunnen voeren. Het zijn allemaal manieren om jezelf en anderen op de proef te stellen en onder handen te nemen, zoals Socrates deed op de markt van Athene.
Er is in mijn ogen grote behoefte aan professionals die de rol van Socrates kunnen spelen, in plaats van die van zijn bijna naamgenoot, Isocrates. Die laatste leidde mensen op in het houden van redevoeringen en betogen, om uit te leggen hoe in een bepaalde kwestie de vork in de steel zit. De rol van filosofie in het publieke domein zit meer in het vragen stellen dan in het antwoord geven, meer in het begeleiden van onderzoeksprocessen dan in overdracht van inhouden. Daar moet een praktijkopleiding filosofie zich primair op richten, wil het vak ooit een rol van betekenis gaan spelen in het publieke domein.
Nina Collins (1999) studeert en verblijft in Utrecht. In 2021 behaalde ze haar master in filosofie aan de Universiteit Antwerpen. Momenteel volgt ze de masteropleiding toegepaste ethiek aan de Universiteit Utrecht. Haar voornaamste interesse ligt in ethiek met betrekking tot niet-menselijke dieren.