Onder technè verstonden de oude Grieken ‘de kennis die nodig is voor effectieve actie’. In deze rubriek besteden we systematisch aandacht aan toegepast-filosofische methoden en technieken, die in het HTF-Expertisecentrum aan de orde zijn geweest. Kenmerkend voor deze technieken is dat ze in een professionele context toegepast en geoefend kunnen worden.
Filosofen hebben de neiging abstract en conceptueel te denken. Dat kan gevaarlijk zijn: je raakt makkelijk ‘losgezongen’ van de ervaring. Leonard Nelson, de grote vernieuwer van de socratische methode uit het begin van de 20e eeuw, geeft er in zijn boek De socratische methode een treffend voorbeeld van. Hij vertelt hoe een aantal filosofen op een avond bijeen komt en discussieert over de vraag of er iets constant blijft in dingen die veranderen. Het gaat hier om het zogenaamde ‘substantie-begrip’. De filosofen belanden al gauw in een uitzichtloze strijd, waarin de sceptici de overhand krijgen: nee, zoiets constants bestaat er niet. Nelson vervolgt dan:
“Maar wanneer aan het eind van de discussie zo’n scepticus zijn jas, die hij bij aankomst naast de deur heeft opgehangen, daar niet meer terugvindt, zal hij bezwaarlijk in het verlies van zijn jas berusten vanwege het loutere feit dat dit vervelende verlies zijn filosofische twijfel aan de constantheid der substantie bevestigt. Net als ieder ander die iets zoekt wat hij verloren heeft, veronderstelt hij, in zijn oordeel dat hem tot zoeken aanzet, de algemene waarheid dat een ding niet tot niets kan worden, en hij past daarbij de metafysische stelling van de constantheid der substantie toe, zonder zich van de tegenspraak met zijn doctrine bewust te zijn.”
Met andere woorden: wat de filosoof volhoudt in het gesprek, is in strijd met zijn gewone ervaring en gedrag. Hij denkt niet na in termen van ervaring, maar verliest zich in abstracte redeneringen, die losstaan van wat hij werkelijk doet of beleeft. Daardoor lopen zijn denken en zijn ervaring mijlenver uiteen. Dat geldt overigens voor veel mensen, niet alleen voor filosofen. Hun denken is vaak in het geheel niet aangesloten op hun feitelijk handelen of ervaring.
Gewone, alledaagse ervaringen
Socrates doet in zijn gesprekken precies het omgekeerde: hij leidt zijn gesprekspartners nooit direct in de richting van abstracte kwesties. Elke poging onmiddellijk daarnaar door te stoten, blokkeert hij door het advies zich eerst eens duidelijk uit te spreken over het doen en laten van wevers, hoefsmeden en vrachtrijders. Dat wil zeggen: hij begint met simpele, voor iedereen begrijpelijke voorbeelden. De kunst van het filosoferen mag dan een abstracte, conceptuele kunst zijn, de eerste stap erin kan niemand ongestraft overslaan. Er moet de abstractie iets ter beschikking staan waarvan geabstraheerd kan worden. Dat zijn de gewone, alledaagse ervaringen. Het gaat erom vanuit onze oordelen over die concrete ervaringen terug te denken naar de vooronderstellingen die we hanteren. Pas dan komt er een denken tot stand dat niet mijlenver is verwijderd van de dagelijkse realiteit.
Neem het begrip ‘vrijheid’. Meestal geven filosofen alleen conceptuele analyses van dit begrip. Ze onderscheiden positieve en negatieve vrijheid, echte en onechte, individuele en collectieve. Of ze zetten vrijheid tegenover determinisme. Maar dat blijven vaak abstracte, conceptuele denkoefeningen. Socrates wordt daar nijdig van. In de Protagoras verbiedt hij het, want: “Jij en ik moeten onderzocht worden!” En steeds haalt hij er simpele ervaringsvoorbeelden bij: van de schoenlapper, de timmerman, de smid. Socrates adviseert: “Kijk nu eerst eens naar wat X (het te onderzoeken begrip) in het concrete handelen van gewone mensen betekent.”
Duistere kennis
Als je dat doet, als je een concrete ervaring van vrijheid onder de loep neemt, wordt het gesprek heel anders. Bijvoorbeeld: “Ik had een schrijversblok toen ik een scriptie moest schrijven. Op een avond rookte ik wiet en warempel, het schrijven ging toen vanzelf.” Of: “Ik had een tijdlang twee relaties tegelijk en beschouwde dat als een teken van vrijheid. Tot het misging, met beide partners.” Now we are talking! Zulke ervaringen staan niet voor niets in iemands geheugen gegrift. Ze hebben kennelijk op een indringende manier met vrijheid te maken. Alleen is nog niet helder hoe precies. Het zijn die intuïties van vrijheid en onvrijheid die we moeten onderzoeken. Het is wat Nelson onze ‘duistere kennis’ noemt: het is evident kennis, het gaat om ‘handelingsleidende cognities’, alleen staan ze je (nog) niet helder voor ogen. Onze intuïtie van waarheid gaat volgens Nelson vooraf aan de articulatie ervan, laat staan de legitimatie.
Begin je te praten over een persoonlijke ervaring en wat een kernbegrip daarin betekent voor jou, dan wordt het onderzoek persoonlijker, preciezer, diepgaander. Dat is de kunst van de toegepast filosoof: specifieke intuïties expliciet maken, de stilzwijgende vooronderstellingen van ervaring opsporen en die toetsen aan bewuste kennis.
Oefening
[Onderstaande oefening deed HTF-docent Jos Kessels tijdens een bijeenkomst van het HTF-Expertisecentrum van 31 april jl. met zijn collega’s van de HTF. Het Expertisecentrum komt vijfmaal per jaar bijeen en heeft als doel toegepast-filosofische methoden en technieken met elkaar te delen en door te ontwikkelen.]
Kies de vraag met de meeste lading.
Jos Kessels studeerde rechten en filosofie, werkte aanvankelijk als muzikant, journalist en filosofiedocent, en promoveerde op een proefschrift over kennistheorie en filosofieonderwijs. Jos heeft 35 jaar gesprekken en trainingen met managers en bestuurders in verschillende sectoren van de samenleving geleid, schreef boeken en specialiseerde zich in ideeënleer: de theorie en praktijk van het socratisch gesprek.