11 december 2023
Deel artikel
Een artikel van Joep Dohmen over de levensvatbaarheid van burgerschapsonderwijs

Waarom burgerschapsonderwijs gedoemd is te mislukken

Sedert enkele jaren gelden nieuwe wettelijke eisen voor bevordering van burgerschap in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs. Deze opdracht van de overheid om ‘actief burgerschap en sociale cohesie’ te bevorderen, is bedoeld als verheldering van de oude burgerschapsopdracht uit 2006. Momenteel (november 2023) worden voor het voortgezet onderwijs door de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) nieuwe kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs ontwikkeld.

Dit is de zoveelste poging uit een jarenlange reeks om jongeren via het onderwijs te socialiseren. Ook voor dit aankomende rapport heb ik slecht nieuws. Met alle respect voor de goede bedoelingen: wie met een cultuurfilosofische blik naar de hele onderneming kijkt, beseft dat ook met deze nieuwe kerndoelen het hele socialisatieplan gedoemd is te mislukken. De hele opzet om jongeren op deze wijze te socialiseren is filosofisch onverantwoord. Bovendien ontbreken in de actuele neoliberale samenleving de mogelijkheidsvoorwaarden voor het welslagen van het burgerschapsonderwijs. Het moet anders en wellicht kan het onder welbepaalde condities ook anders. En beter. 

Sociale cohesie

Sociaal gedrag in allerlei uitingsvormen, van jong en oud, is van vitaal belang voor een vreedzame samenleving. Zo’n samenleving heeft behoefte aan (minimale vormen van) onderlinge en wederzijdse erkenning van haar burgers. Over de noodzaak van sociale cohesie bestaat - ook bij mij - geen enkele twijfel. De kernvraag is hoe je zo’n socialisatie onder de burgers georganiseerd krijgt.
Ergens aan het begin van deze eeuw zijn verschillende verontruste en gezaghebbende personen en instanties op het toneel verschenen, die vonden dat het sociale gedrag van Nederlandse jongeren aanzienlijk te wensen overliet. Daarmee zou op termijn de cohesie van ons land in gevaar komen. Naar hun mening zou deze potentiële bedreiging van de bestaande maatschappelijke orde door sociaal gericht onderwijs kunnen worden afgewend. Of dat idee deugt, is nog maar helemaal de vraag, want alleen al de maatschappelijke ongelijkheid vormt een veel grotere dreiging.

Jongeren moeten leren om sociaal te zijn, goed samen te werken en solidair met elkaar zijn.

Vrijheid, gelijkheid en broederschap
Overigens kunnen we ons bij zo’n maatschappelijke diagnose gemakkelijk van alles voorstellen: de inmiddels onophefbare multiculturele samenleving met al zijn openlijke en verborgen spanningen, sluipende vormen van discriminatie, toenemende misdaad, steeds diepere polarisatie, gebrek aan tolerantie en wederzijds respect. Tegen zo’n achtergrond is een toekomstperspectief van gewelddadig gedrag jegens andersdenkenden, moordaanslagen incluis, niet denkbeeldig. Samengevat: het individu speelt zijn rol als verantwoordelijk burger steeds slechter. De gedachtegang was en is dat deze toenemende bedreiging van de democratische rechtsstaat kan worden gekeerd via doelgericht burgerschapsonderwijs. De basiswaarden van de democratische rechtsstaat zijn volgens de wet: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Op de internalisering van die basiswaarden moet volgens deze logica het burgerschapsonderwijs zich dus richten.  

Voor wat zo’n bewering waard is: inmiddels zou onder schoolleiders, docenten en zelfs leerlingen brede steun bestaan voor dit plan om leerlingen in het onderwijs voor te bereiden op hun sociale rol in de samenleving. Jonge mensen moeten dus leren om autonoom en vrij te worden of zelfs vrij te zíjn. Het moet tot hen doordringen dat ze ongeacht gender, geloof, klasse, ras of etniciteit gelijkwaardig aan elkaar zijn, en ze moeten dat besef ook zelf daadwerkelijk actief uitdragen. Bovenal moeten ze leren om sociaal te zijn, goed samen te werken en solidair met elkaar zijn. Ze moeten dus op school leren om de betekenis van vrijheid, gelijkheid en broederschap te begrijpen, en op de een of andere manier die drie concepten praktiseren. Ga er maar aan staan als school, en als leraar. En probeer er als leerling maar eens chocola van te maken. 

Handelingsverlegenheid

Sinds 2021 geldt voor het onderwijs een wettelijke burgerschapsopdracht. De uitvoering ervan zal op termijn strenger worden gecontroleerd. Dat is nodig omdat het huidige burgerschapsonderwijs in algemene zin (nog) niet werkt, uitzonderingen daargelaten. De concrete ‘vertaling’ van vrijheid, gelijkheid en solidariteit naar een passend en zinvol lesprogramma blijkt voor tal van scholen erg lastig. De meeste docenten voelen zich niet opgewassen tegen zo’n enorme opdracht, want ja: wat is eigenlijk vrijheid? Hoezo gelijkheid? Kijk eens om je heen? Solidariteit? Was dat niet een hele oude linkse hobby uit de jaren ’60 - ’70? Onder deze handelingsverlegenheid blijft tot dusverre zelfs de minimale inhoud nog altijd zeer vaag, krijgen de lessen maar moeizaam vorm en ontbreekt zowel de innerlijke samenhang als het verband met de rest van het onderwijs. 

Passende competenties

Over de resultaten van de leerlingen lees ik weinig verheffends. Vooral op het mbo - zeer grote aantallen leerlingen, ongelofelijk belangrijk voor onze toekomst - komt het burgerschapsonderwijs nauwelijks uit de verf. Door de nadruk op reflectieve vaardigheden snappen vooral de betere leerlingen uit het vwo een beetje wat democratie zou kunnen zijn, wat nog niet wil zeggen dat ze - om een concreet voorbeeld te geven - dáárdoor minder zouden discrimineren. 

Qua politieke participatie zitten onze Nederlandse jongeren in vergelijking met andere Europese landen in de achterhoede. Ze hebben weinig kennis van partijprogramma’s, nemen relatief weinig deel aan debatten, laat staan aan maatschappelijke initiatieven inzake milieu, veiligheid of zorg. Interessant is wel dat, ook al hebben ze nog weinig kaas gegeten van democratisch burgerschap, de huidige generatie jongeren zich daarmee nog lang niet expliciet antidemocratisch gedraagt. Hoe dan ook, vanwege de moeizame ontwikkeling van het hele burgerschapsproject wordt nu een nieuwe poging gedaan om kerndoelen te formuleren en passende competenties te ontwikkelen.

Zonder mondige jongeren maakt socialisatie geen enkele kans van slagen.    

Moeizaam geploeter 

Nu zou je kunnen zeggen dat elke belangrijke vernieuwing tijd nodig heeft om in te dalen. Het is als met een elftal met een nieuwe trainer, nieuwe spelers en een nieuw tactiek: het kan even duren voordat iedereen op elkaar is ingespeeld. Al ziet iedereen dat het moeizaam geploeter is, dankzij een van hogerhand afgedwongen inzet en met behulp van nieuwe leerdoelen krijgen we straks een betere burgerschapspraktijk en een vreedzaam land met mooie en verdraagzame mensen. We zouden ‘gewoon’ geduld en vertrouwen moeten hebben. Maar dan moeten we natuurlijk wel geloven dat dit een goed verhaal is.
In zijn meeslepende boek The End of Education uit 1995 stelde Neil Postman dat we bij de vorming van jongeren iets belangrijks zijn kwijtgeraakt. Opvoeding en scholing hebben twee taken: organisatorisch en moreel. De organisatorische taak gaat over kennis en vaardigheden, de morele taak over persoonsvorming en burgerschap. Beide taken veronderstellen volgens Postman een goed verhaal, dat voldoende symbolische kracht bezit om jongeren te inspireren om op zoek te gaan naar een eigen zinvol leven. 

Het burgerschapsonderwijs in Nederland gaat niet lukken omdat die symbolische kracht totaal ontbreekt. Het hele plan is een paternalistisch initiatief van een kongsi van christelijke en linkse, angstige volwassenen, die hun onbehagen en zorgen projecteren op jongeren en denken dat ze hen via een stevige disciplinering wel even tot sociaal gedrag kunnen motiveren. Het burgerschapsverhaal is een slecht verhaal, niet eens zozeer omdat al het onbehagen onterecht is, maar omdat de zorg verkeerd behandeld, geduid en geadresseerd is. Dit zijn mijn voornaamste bezwaren. 

Vijf redenen waarom het burgerschapsonderwijs niet gaat lukken 

  • Er wordt niet meer opgevoed

Onderwijs is één ding, opvoeding iets anders. Opvoeding gaat vooraf aan het onderwijs. In een aandachtige en liefdevolle opvoeding vindt de eerste socialisatie plaatsvindt en leert het jonge kind zowel zijn eigen wensen uit te stellen als oog te hebben voor de wensen van anderen. Maar de toenemende welvaart en de emancipatiegolf vanaf de jaren zestig hebben geleid tot ontdisciplinering en een houding van vrijblijvendheid. Hannah Arendt waarschuwde destijds al voor de gevolgen van de groeiende gezagsloosheid van volwassenen: 

In de opvoeding beslissen wij ook of we onze kinderen genoeg liefhebben om hen niet aan zichzelf over te laten, maar integendeel, hen nu al voor te bereiden op hun opgave: het vernieuwen van de gemeenschappelijke wereld. Maar vandaag is het gezag afgeschaft door volwassenen en dat kan maar één ding betekenen, namelijk dat de volwassenen weigeren om verantwoordelijkheid te nemen voor de wereld waarin zij zelf hun kinderen geboren hebben laten worden (Hannah Arendt, The crisis in education, 1954).

Vandaag is de kritiek op de actuele opvoedingspraktijk alleen maar toegenomen. De crisis in de opvoeding blijkt uit de afwezigheid van een duidelijke pedagogische missie, onder het nieuwe ouderlijke motto: ‘je hebt er toch geen invloed op.’ Het is hoogmoed om te denken dat het onderwijs deze pedagogische verwaarlozing zonder fatsoenlijke basis kan oplossen. Eerst moet de opvoedingscultuur veranderen.

  • De algemene gezagscrisis

Niet alleen ouders missen gezag bij de opvoeding van hun kinderen. Zoals Ad Verbrugge in zijn nieuwste boek De gezagscrisis overtuigend laat zien, heerst er een algemene gezagscrisis in onze cultuur, die precies de burgerschapshouding van openheid, tolerantie en wederzijds respect totaal ondermijnt. Elke leraar binnen de hele onderwijssector moet dag in dag uit zijn gezag veroveren en herwinnen. Het hele idee van socialisering is kansloos zonder legitiem gezag.

  • De funeste rol van de social media

De opvoedings- en onderwijscrises worden mede veroorzaakt door de social media en de verlangens naar roem en succes die daarin door vele influencers worden verspreid. Talloze jongeren identificeren zich met een ‘ster’ en worden volgeling van een influencer. Het goede voorbeeld van ouders en leraren, gezagsdragers en allerlei leidinggevenden wordt door veel jongeren achteloos afgewezen. Intussen vindt het voorbeeld van populaire personen uit de wereld van de kunst, media en sport wel gretig navolging. Het zelfinzicht van grote aantallen jongeren in de kwaliteit van hun motivatie is hoogst twijfelachtig.

  • De teloorgang van de discipline

In onze neoliberale samenleving mag je doen waar je zin hebt, mits je de ander niet te veel schaadt. Intussen zien we overal om ons heen (en ook bij ons zelf) talloze voorbeelden van een gebrek aan zelfbeheersing: excessief gebruik van genotsmiddelen, velerlei verslavingen, mateloos consumeren, tijdgebrek alom en veel te volle agenda’s. Wat zegt het over ons gezag dat we de smartphone die het hele onderwijs ruïneert, maar niet uit de klas krijgen? De meest dominante mentale ondeugden zijn gebrek aan aandacht en prudentie (ofwel: voorzichtigheid, terughoudendheid en verstandigheid), mateloosheid en ongeduld.’ Praktijken van zelfbeheersing en empathie worden niet of nauwelijks onderhouden. Het is een gotspe om te zeggen dat ‘de meeste mensen deugen’.

  • Het gebrek aan persoonsvorming

In hun befaamde onderzoeksprogramma Onderwijs2032 pleitten Dekker en Schnabel in 2017 nog voor een integratie van persoonsvorming en burgerschap in het onderwijs. Het is een teken aan de wand dat persoonsvorming het veld heeft moeten ruimen, terwijl de pleitbezorgers van burgerschapsonderwijs geen idee hebben wat het betekent om een mens te vormen. Dit is mijn grootste grief tegen de burgerschapsdenkers. Terwijl ze zeggen te pleiten voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, zijn ze alleen in de laatste twee geïnteresseerd. Ze miskennen het belang van autonomie en weten niet wat innerlijke vrijheid is. Daarmee bevat het burgerschapsonderwijs een enorme weeffout. Een jongere is, zoals de Franse pedagoog Pierre Meirieu het treffend formuleert, een ‘nog-niet-persoon’. Zijn cognitieve, emotionele en sociale vermogens zijn nog lang niet ver genoeg ontwikkeld. Hij of zij wordt nog te veel gestuurd door willekeurige verlangens en heeft nog te weinig overzicht over zichzelf en de wereld. Daarom hebben jongeren begeleide zelfvorming nodig. Het is gevaarlijk om hen op te zadelen met verantwoordelijkheden zonder dat ze eerst fatsoenlijk zijn opgevoed en vervolgens in het onderwijs met de juiste competenties worden toegerust. 

Conclusie

Dit is mijn alternatief. Ik pleit voor integrale vorming vanuit het filosofisch inzicht dat ons eigen denken, begrijpen en voelen, willen en kunnen, geven en nemen, nauw met elkaar verbonden zijn, en dat we als zodanig in contact staan met anderen en met de wereld. De meeste jongeren uit het vmbo en mbo, maar ook talloze jongeren uit het vwo zijn helemaal niet gemotiveerd om zichzelf te ontwikkelen, laat staan om zich te laten socialiseren. Ze worden geleid door valse idolen en hebben geen innerlijke vrijheid. Ofwel: ze worden continu onteigend en kunnen zichzelf niet toe-eigenen. Daarom moeten we hen in opvoeding en onderwijs van meet af aan serieus nemen en hen allereerst begeleiden bij het vormen van hun intrinsieke motivatie. Zonder mondige jongeren maakt socialisatie geen enkele kans van slagen.   

Geef een reactie

Abonneer
Laat het weten als er

0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Neem contact op met de redactie van Phronèsis Magazine
Heb je een goed idee, wil je met ons van gedachte wisselen of heb je een vraag? We horen graag van je.
Contact opnemen
paperclipcamera-videobookmagnifiercrossmenu
linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram