Complete negatieve vrijheid zou betekenen dat er niets is. Alles wat bestaat, vormt op de een of andere manier een belemmering. Mijn lichaam belemmert jouw beweegruimte: als ik hier sta, dan kan jij niet hier staan. En als ook jij er niet zou zijn, word ik belemmerd, namelijk door mijzelf. Door de grenzen van mijn lichaam kan ik niet overal tegelijk zijn. Tenzij ik het enige ben wat bestaat: dan zou ik per definitie overal zijn. Bovendien zit mijn lichaam zichzelf in de weg. Waar mijn buik is, kan mijn hand niet zijn.
Potje schaak
Zonder lichaam is het niet per se beter. Voor zover ik weet, kan ik maar een gelimiteerde hoeveelheid gedachten tegelijk hebben. Zelfs als ik enkel uit gedachten zou bestaan, nemen de gedachten die ik op een bepaald moment zou zijn, de plaats in van andere mogelijke gedachten. Voor nu is dit de mate van abstractie waartoe ik in staat ben. Wellicht zie ik een legitieme vorm van negatieve vrijheid over het hoofd.
In een minder absoluut voorbeeld zou het niet veel beter zijn. Stel dat de fysieke wereld grofweg bestaat zoals we die kennen. Gegeven die wereld zou het leven uitermate onbevredigend zijn als we alleen maar negatieve vrijheid zouden hebben. Stel je een potje schaak voor. Jij hebt voor dit potje schaak onbelemmerde negatieve vrijheid gekregen. Jij hebt de mogelijkheid te kiezen waar de stukken komen te staan, hoe ze mogen bewegen, welke stukken wanneer worden geslagen en wie er aan de beurt is. Geen regel staat je daarbij in de weg en zelfs je tegenstander belemmert je niet. Het is duidelijk dat er in die situatie geen sprake meer zou zijn van een potje schaak. Er zouden alleen stukken hout op een geblokt bord staan. Misschien zou je kennis hebben van de regels van het schaakspel en deze proberen toe te passen. Maar dan kies je ervoor om jezelf belemmeringen op te leggen, ofwel: je kiest ervoor om je onbelemmerde vrijheid op te geven, omdat er anders geen schaakspel mogelijk is.
Positieve vrijheid is belemmering die iets mogelijk maakt.
Regels volgen
Het zijn de regels die het spel maken. De belemmeringen van mijn negatieve vrijheid - de spelregels van het schaakspel - zorgen ervoor dat ik iets kan doen, in dit voorbeeld: een potje schaak spelen. Zonder regels kan dat niet. Positieve vrijheid is belemmering die iets mogelijk maakt. Doordat er een vloer is waar ik niet doorheen zak, kan ik lopen. Als ik besta en jij bestaat tegelijkertijd, dan maakt mijn bestaan het voor jou onmogelijk om ergens te kunnen zijn, namelijk: daar waar ik ben. Maar het is voor jou niet alleen slechts mogelijk om ergens niet te kunnen zijn, ik forceer jou om ergens niet te kunnen zijn. Als er regels zijn, word ik geforceerd om onvrij te zijn in negatieve zin. Want als ik de vrijheid heb om regels te overtreden, gelden die regels dus niet, tenzij ik ermee instem. En regels die alleen gelden als ik ermee instem, zijn geen ‘echte’ regels. Oftewel: een regels is pas geldig als deze mij forceert hem te volgen, als de regel mij forceert om onvrij te zijn.
Wanneer ik kan kiezen om een regel wel of niet te volgen, is het dan nog wel een regel? Wat is een regel waard die ik niet noodzakelijk hoef te volgen? Als ik zelf kan kiezen welke regels ik al dan niet volg, dan ben ikzelf de enige die mij onvrij kan maken. Dan kan alleen ik ervoor kiezen om te schaken. Als ik anderzijds niet kan kiezen om regels wel of niet te volgen, hoe zit het dan met mijn negatieve vrijheid? Als ik regels moet volgen, dan ben ik niet meer volledig vrij in de negatieve zin.
Het gaat er uiteindelijk niet om of ik vrij ben, maar of ik doe wat ik wil doen.
Daadwerkelijk doen
Dus wat is vrijheid voor mij? Waardeloos en onmogelijk! Negatieve vrijheid is onbevredigend en positieve vrijheid is ónvrijheid. Het gaat mij er eerder om of ik kan doen wat ik wil doen. Soms wil ik iets doen wat mij wordt opgelegd en soms wil ik iets doen zonder belemmering. Die wil staat los van de vrijheid.
Stel je een doolhof voor in een ruimte zonder licht. Je ziet geen hand voor ogen, maar er is daadwerkelijk een doolhof met maar één goede route. Je begint te lopen, gaat naar links wanneer je dat wilt en naar rechts wanneer je dat wilt. Je stopt, draait je om en gaat een andere kant op wanneer je dat wilt. Uiteindelijk kom je bij het einde van het doolhof. Onderweg was je niet volledig vrij om een richting te kiezen: als je op enig moment een andere keuze had gemaakt, dan was je tegen de muur opgelopen, die je ervan weerhouden had om verder te gaan. Toch kon je doen wat je wilde. Voor mij is het waardevoller om te doen wat ik wil en het einde van het doolhof te bereiken, dan om zonder belemmering vrij te zijn.
Het gaat er uiteindelijk niet om of ik vrij ben, maar of ik doe wat ik wil doen. Vrij zijn en doen wat je wil doen, staan los van elkaar. Maar in beide gevallen is de uitkomst hetzelfde. Hoewel, als ik vrij ben heb ik ook nog de keuze om te doen wat ik níet wil. Daar heb ik echter geen behoefte aan. Net als dat ik er geen behoefte aan heb om gedwongen te worden om te doen wat ik niet wil.
Nee, het is voor mij niet de vrijheid, het kunnen of moeten, maar het daadwerkelijk doen wat van belang is.
Mart Kosterman
Mart Kosterman (1998) studeert sinds 2021 aan de HTF. Van jongs af aan is hij persoonlijk geïnteresseerd in verhalen en het gebruiken van zijn fantasie. Zijn maatschappelijke interesse ligt bij mensen-, dieren- en arbeidersrechten. Naast zijn studie en zijn werk is hij vrijwilliger bij Scouting Mondriaan en Levende Historie in Amersfoort.