Iemand zijn. Filosofie van de persoonlijke vorming is een westers georiënteerd lijvig werk van ruim achthonderd pagina’s waarin emeritus-hoogleraar en HTF-docent Joep Dohmen schetst hoe wij van de klassieke oudheid via een lange periode van een door de kerk gedomineerde leefwijze naar de Verlichting en de Romantiek, uiteindelijk zijn terechtgekomen in de huidige posttraditionele maatschappij. Dohmen besteedt veel aandacht aan vorming in de diverse perioden en put rijkelijk uit het werk van andere filosofen en pedagogen. Daardoor krijgt de lezer een goed beeld van de mensen die van invloed zijn geweest op veranderingen in mensbeeld, onderwijs en opvoeding. Iemand zijn gaat in die zin ook vooral over ‘iemand maken’: individuele persoonsvorming heeft nooit losgestaan van externe invloeden als tijd, plaats, cultureel en maatschappelijk klimaat.
In dit artikel worden voornamelijk drie hoofdstukken uit het eerste deel besproken: hoofdstuk drie De vormingscrisis in de actuele opvoeding, hoofdstuk vier De vormingscrisis in het onderwijs en hoofdstuk vijf De opkomst van de bildung. Het gehele werk omvat vier delen.
Draken baren monsters
Dohmen wijdt hoofdstuk drie van Iemand zijn aan wat hij noemt: ‘de vormingscrisis in de actuele opvoeding’. Hierbij worden ouders niet ontzien en kinderen niet al te plezierig beschreven:
“Leraren constateren tegenwoordig niet alleen dat veel leerlingen niet tegen kritiek kunnen, maar bovendien dat ze geen doorzettingsvermogen hebben, sterker nog, dat ze zich helemaal niet willen ontwikkelen. Ze zijn matig gemotiveerd. Als een jongere zegt dat hij of zij iets niet wil (of kan), is dat het laatste woord en betekent dat automatisch dat hij of zij verder geen moeite hoeft te doen om wat dan ook te leren. Iedereen kent bovendien het beeld van verwende kinderen die continu worden beziggehouden, geactiveerd, geëntertaind, kortom gepamperd. Of van brutale kinderen die koste wat kost hun zin willen doordrijven en niet terugdeinzen om ouder en leerkrachten te manipuleren. Dit zijn geen aardige en levenslustige kinderen, het zijn vervelende en vooral verveelde kinderen.”
Mirjam Schöttelndreier, auteur van Monsters van kinderen, draken van ouders (1995) wordt een aantal keer aangehaald: “Dat kinderen tegenwoordig van die monsters kunnen zijn als gevolg van het onvolwassen vriendjesgedrag van hun ouders, is wel duidelijk. Vrienden staan op voet van gelijkheid, daar ben je geen gehoorzaamheid aan verplicht. Dat weten kinderen maar al te goed.”
Het opgroeiende kind is een dankbaar marktproduct geworden. |
Opvoedingsonzekerheid
Dohmen noemt nog andere ‘draken’ van opvoeders: de zogenaamde curlingouders, een term van de Deense psycholoog Bent Hougaard. Curlingouders zijn volwassenen, die alle obstakels voor hun kinderen proberen weg te nemen, overbezorgd en overbeschermend zijn. Een derde soort draak is volgens Dohmen de opvoeder voor wie het kind een statussymbool is, waardoor die kinderen onder zware prestatiedruk staan.
Na deze ferme uitspraken geeft Dohmen een uitgebreide toelichting, die de passages verduidelijkt en enigszins verzacht. Zo schetst hij uitvoerig hoe in de jaren zeventig van de vorige eeuw de autoritaire opvoeding, gestoeld op angst, dwang en macht, geleidelijk overging in een vrijere opvoeding, waarin zowel vader als de steeds vaker buitenshuis werkende moeder een herdefinitie van hun rol als opvoeder moesten vinden. Verregaande individualisering en het verlies van traditionele netwerken leiden tot onzekerheid en ‘het zelf moeten uitzoeken’. Dohmen stelt dat de crisis in de opvoeding haar dieperliggende wortels vindt in de opkomst van markt, media en de expertisesamenleving, die systematisch opvoedingsonzekerheid creëren. Het opgroeiende kind is een dankbaar marktproduct geworden.
Zelfstandig denkende wezens
Pedagoog Bas Levering schetste de ontwikkeling van het Nederlandse onderwijs vanaf de jaren vijftig. In de jaren tachtig werd het recht op zelfontplooiing één van de uitgangspunten van de Wet op het Basisonderwijs. Levering stelt dat ons onderwijs hiermee ‘een beetje Amerikaans’ is geworden. Dohmen vertaalt dit als een toenemende druk op zelfbeschikking, waarbij de afwezigheid van externe inmenging meer en meer voorop komt te staan. Volgens Dohmen is dit een belangrijke, tot op zekere hoogte beslissende en fatale ontwikkeling geworden in de westerse cultuur in het algemeen. En daarmee ook in de opvoeding. Dohmen stelt hier tegenover: “Niet elke inmenging is verkeerd, integendeel, in veel gevallen hebben we de corrigerende stem van een betekenisvolle ander of van de overheid juist hard nodig.”
Dohmen sluit het hoofdstuk over de opvoedingscrisis af met de volgende passage:
“Voor het welslagen van onze samenleving is het van groot belang dat moderne opvoeders (en de onderwijswereld) ernst maken met het respect voor kinderen en jonge mensen, niet door hen aan zichzelf over te laten, maar wel door hen tot zelfstandig denkende en betrokken wezens op te voeden. Daarbij is de context van ondersteunende netwerken van enorm belang. Met die steun moeten zowel ouders als jongeren zelf hun actorschap ontwikkelen en (opnieuw) hun verantwoordelijkheid leren nemen. Persoonsvorming, het zorg dragen voor het juiste actorschap en de eigen motivatie van jongeren moeten de grootste zorg van onze huidige opvoeding zijn. Pas dan wordt engagement van jongeren daadwerkelijk mogelijk.”
Persoonsvorming krijgt maar lastig voet aan de grond in het onderwijs, met als dreigende schaduw de angst voor staatspedagogiek. |
Aardbeien plukken
Hoofdstuk vier, De vormingscrisis in het onderwijs, begint met een vermakelijk verhaal. Dohmen vraagt aan een aantal van zijn al wat oudere leerlingen waar zij het meest van hebben geleerd. Na antwoorden in de trant van: ‘van mijn vader’, ‘van tegenslag’, ‘van herhaling’, ‘van vertrouwen’, ‘van een wereldreis’, klinkt het opmerkelijke: ‘van aardbeien’. Een man vertelt: “Toen ik zestien was, werd ik rond februari van school gestuurd. Er was geen land met me te bezeilen. Waarom weet ik niet meer, maar ik wilde gewoon helemaal niets. Toen moest ik van mijn ouders vakantiewerk gaan doen. Daar zat ik in de zomer op een veldje in Brabant aardbeien te plukken. Acht weken lang, niet alleen met andere scholieren, maar ook met allerlei ouderen, mannen en vrouwen. Die vertelden mij hoe moeizaam hun leven verlopen was en waarom ze hier zaten. Intussen werkten we ons kapot, ik voel nog mijn knieën en rug als ik daaraan denk. Na de zomer ben ik teruggegaan naar school en wat denk je: ik ging als een speer.” Moraal van het verhaal: alle vorming begint bij motivatie. Zonder ‘aardbeien’ wordt het niets.
Dohmen stelt dat in het onderwijs een verschuiving heeft plaatsgevonden van sterk levensbeschouwelijk gericht onderwijs naar een toenemende verzakelijking en grote invloed van markt, technologie en media. Volgens Dohmen is het onderwijs steeds meer waardevrij geworden, waarbij leerlingen met smalle vorming en scherpe toetsing worden opgeleid tot kansrijke spelers op de arbeidsmarkt. Dat jongeren hiermee tekort worden gedaan, en docenten trouwens ook, blijkt uit de steeds luider klinkende roep om breder en meer betekenisvol onderwijs. Maar persoonsvorming krijgt maar lastig voet aan de grond in het onderwijs, met als dreigende schaduw de angst voor staatspedagogiek. Dat uit die angst dan maar gelijk alle vorming overboord wordt gezet, is natuurlijk het kind met het badwater weggooien.
Opvoeden tot mondigheid
Volgens Dohmen wordt persoonlijke vorming in de sociale wetenschappen in toenemende mate opgevat als resultaat van eigen initiatief, bedoeling, bewuste opzet of intentie op basis van zelfreflectie en gemotiveerd actorschap. Uiteindelijk vloeit daar dan ook een houding van discipline en zelfverantwoordelijkheid uit voort. Dat betekent niet dat de jonge actor puur op zichzelf gericht zou zijn, of dat jongeren helemaal losgezongen van de maatschappelijk context zouden opereren.
Samenvattend betoogt Dohmen hier, dat jongeren willen handelen en verantwoordelijkheid willen dragen, maar dat dit tegelijkertijd een zware last is, die tot onzekerheid en handelingsverlegenheid kan leiden en dat dit om pedagogische begeleiding vraagt. Kortom, de ‘monsters’ waar Dohmen het eerder over heeft, zijn helemaal niet zo monsterlijk maar hebben hulp nodig bij het laveren tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. De ‘aardbeien’, oftewel: de noodzakelijke motivatie, is dat je jezelf moet kennen om te weten wat je kunt en wat je wilt. Pas dan zul je je er vanuit intrinsieke motivatie voor willen inzetten. Een belangrijke taak van het onderwijs is dan ook om bij te dragen aan het opvoeden tot mondigheid: ondersteun jongeren bij het leren vinden en verwoorden van een eigen standpunt.
Geloofwaardige vertelling
Dat dit maar met mate lukt en waarom dat voor alle betrokkenen zo betreurenswaardig is, beschrijft Dohmen uitgebreid in de rest van dit hoofdstuk, waarbij kool en geit niet worden gespaard. Hij schrijft:
“Er is maar één conclusie mogelijk: zolang er niets verandert, is de dominante oriëntatie van het Nederlandse onderwijs aanpassing aan de markt en het bedrijfsleven. (…) Ik voorspel dat de huidige onderwijsvorm in de aankomende decennia zal worden opgeheven. Maar daar hoeft dan ook niemand een traan om te laten.”
Tot besluit van dit hoofdstuk haalt Dohmen het boek van communicatiewetenschapper en cultuurcriticus Neil Postman aan: Wij voeden op tot niets (1996). Dohmen:
“Volgens Postman hebben opvoeding en scholing twee taken: organisatorisch en moreel. De organisatorische taak gaat over kennis en vaardigheden, de morele taak over menswording. Beide taken veronderstellen volgens Postman een goed verhaal, een geloofwaardige vertelling die voldoende symbolische kracht bezit om jongeren te inspireren om hun leven daarop te bouwen. (…) Zonder zo’n verhaal ‘voeden wij op tot niets’. Zonder zo’n verhaal is het onderwijs medeverantwoordelijk, niet alleen voor een gemeenschap van genotzuchtige consumenten, maar ook van boze, onverschillige en verwarde burgers. Vijfentwintig jaar na Postmans boek bevolkt dit soort burgers de westerse wereld, met dank aan onze opvoeders en onderwijsbestuurders.”
Opvoeding en onderwijs, vorming en filosofie hebben dezelfde oorsprong. |
Bildungsdenken
Sluit Dohmen hoofdstuk vier nog af met een ietwat pessimistisch mensbeeld, hoofdstuk vijf start met een opgewekt geluid. Het gaat over ‘de nieuwe melodie in onderwijsland’: de roep om meer aandacht voor persoonsvorming of bildung. Opvoeding en onderwijs, vorming en filosofie hebben dezelfde oorsprong. Sterker: filosofie en vorming vielen gedurende lange tijd samen. Dohmen geeft een korte geschiedenisles:
“Het zal niemand ontgaan dat ‘Bildung’ een Duits woord is. In ‘Bildung’ schuilt het woord ‘Bild’, dat verwijst naar het beeld, idee of model op grond waarvan de mens zichzelf ontwikkelt of vormgeeft, zoals een beeldend kunstenaar een beeld maakt op grond van een eigen ontwerp. Bildung is een historisch, liberaal en humanistisch project dat stamt uit de achttiende -eeuwse Verlichting. Ik noem dat specifiek ‘moderne bildung’. Vanaf de vroege Oudheid bestonden er tal van klassieke vormingsprojecten, maar dat was of paideía (klassieke pedagogie) of christelijke vormingsleer. Sinds het einde van de achttiende-eeuwse Verlichting, van Kant tot en met Nietzsche, is ‘Bildung’ het kernbegrip geworden, vooral van de Duitse pedagogie. Over één ding waren en zijn alle Duitse bildungsdenkers het tot op de dag van vandaag - ondanks alle onderlinge verschillen - hartgrondig eens: wie zichzelf niet vormt, wórdt gevormd. Zonder Bildung wordt een mens datgene wat natuur en cultuur van hem maken: een speelbal. De moderne Bildung is dus bovenal een emancipatiebeweging, gericht tegen autoritaire vormen van disciplinering, tegen zinloos weten en handelen, en vóór een zo vrij mogelijke ontplooiing van de mens tot een autonoom en betrokken persoon.”
In dit hoofdstuk bespreekt Dohmen een aantal initiatieven, die van betekenis zijn voor het bildungsdenken in Nederland. Hij noemt onder meer de Kleine filosofie van de vorming (2011), een bildungsreflectie van pedagoog Geert ten Dam, Bildung en de noodzaak van empathische vorming (2012) van de Teldersstichting (het wetenschappelijk bureau van de VVD; Dohmen verzucht in dit verband dat politici helaas niets doen met de adviezen van hun professionele achterban) en Bildung op de Agora (2012) van voormalig Denker des Vaderlands René Gude. Dohmen vat de genoemde stukken op een zodanige wijze samen dat je zin krijgt om een en ander in z’n geheel te lezen. Van enige gedateerdheid lijkt, ondanks het feit dat de stukken meer dan tien jaar oud zijn, geen enkele sprake.
Schijndode zeehonden
In de studie van Ten Dam worden diverse werkwijzen en methoden aangereikt, waarbij het uitgangspunt ‘presentie’ is: de betekenisvolle ander, in dit geval de leraar, moet er gewoon zijn zonder zich meteen aan te dienen als probleemoplosser. De jongere moet de ruimte hebben en zich veilig en gerespecteerd voelen om zijn eigen weg te zoeken. Dit vraagt om aandacht, vertrouwen en erkenning door de professional, alsmede de acceptatie van het feit dat vorming in grote mate een indirect proces is, complex en langdurig.
Er zijn oefeningen en methodes waarmee je persoonsvorming kunt ‘aanzetten’ (kritische dialoog, ervaringsonderzoek, reflectie, kunstzinnige activiteiten), maar zoals Dohmen op verschillende plekken in het boek benadrukt: vorming vindt plaats ‘op de rug’ van andere ervaringen en handelingen. Het indirecte karakter van persoonsvorming maakt het dan ook (gelukkig) slecht toetsbaar. Dohmen illustreert dit met een praktijkervaring waarbij hij filosofieles gaf aan leerlingen, die ‘erbij lagen als schijndode zeehonden’. Jaren later komt hij een aantal van deze studenten weer tegen, waarbij ze heel positieve herinneringen ophalen aan zijn lessen.
Actief en passief welbepaald vormgeven aan het eigen leven door gerichte keuzes en handelingen. |
Spijt en dankbaarheid
In het laatste hoofdstuk van Iemand zijn ontvouwt Dohmen zijn actuele vormingsleer. Hierbij is de kern: actief en passief welbepaald vormgeven aan het eigen leven door gerichte keuzes en handelingen.
“Persoonsvorming verwijst dus naar een sociaal en moreel leerproces van zelfkennis en sterke motivatie, ondersteund door passende oefeningen, tegen de achtergrond van een waardehorizon. Kortom: ik pleit voor een actuele bestaansethiek op basis van een duurzame, morele zelfzorg. Wie dat leerproces doorloopt, kan zeggen dat hij of zij iemand is.”
Dohmen werkt dit uit in de hermeneutiek van het zelf: hoe duid ik mijn ervaringen en hoe lukt het mij om deze interpretatie in te zetten voor een zelftransformatie? De methodes voor zelfvorming, die Dohmen aanreikt, betreffen zelfkennis, motivatie, deugden en het omgaan met tijd. Dohmen is bepaald niet kort van stof, dus ook dit laatste hoofdstuk is weer stevig van omvang, met uitstapjes naar de reis als metafoor voor het leven, de rol van spijt, de bildungsvisie van diverse filosofen en de uitwerking van termen als ‘waardepluralisme’. Zelfs Édith Piaf komt nog langs. Ik doe dan ook geen poging om dit laatste en waarschijnlijk meest belangrijke hoofdstuk van Iemand zijn samen te vatten, maar besluit met wat Dohmen de moraal van zijn boek noemt:
“Neem jezelf in beheer. Laat jezelf niet onteigenen en probeer je je eigen leven toe te eigenen. Leef in vrijheid en verantwoordelijkheid. Mocht dat gaandeweg steeds beter lukken, dan vind je het geneesmiddel voor spijt. Het heet: dankbaarheid. Het zou zomaar kunnen dat de toekomst de fouten die je in het verleden hebt gemaakt of het noodlot dat je onderweg getroffen heeft, weer goedmaakt. Zelfvervulling betekent dat je niet blijft hangen in spijt, maar dat je dankbaarheid ervaart voor de kans die het leven je geboden heeft om iemand te zijn.”
Wilma Mulder is auteur en eigenaar van uitgeverij Taleswapper. Ze maakt spellen, boeken en educatieve materialen gericht op ontmoeting en dialoog. Vanaf 2019 studeert ze bij de HTF, hoofdrichting Onderwijs, met speciale aandacht voor Burgerschap en Bildung.